vrijdag 1 juli 2016

Kunst houdt onze wereld samen

  
De kunstwereld krijgt rake klappen. Subsidies vallen weg, de politiek keert zijn rug naar de artiesten.  Men hoort geklaag en geween en toch is kunst iets wat zelf de politiek niet kan doden.i De creativiteit is een onderdeel van vrijheid, het legt zich niet aan banden door subsidies of politieke steun, het leeft als een ragfijn net in onze maatschappij. Overleven zal het altijd. Ramsey Nasr (Nederlands-Palestijnse schrijver) legt dit uit in een artikel uit de Adacemie van Kunst. 'Het belang van kunst voor kinderen is groter dan ooit', is zijn betoog. En als politiekers daar geen oor of oog voor hebben, zijn ze het kind in zichzelf verloren. 
'Onze maatschappij zal niet meer bestaan zonder kunst. Wie op jonge leeftijd in aanraking komt met kunst, kan ervaren dat er een breder palet is dan de drie basiskleuren van zijn bestaan en dat de wereld niet stopt aan de voordeur. In een globaliserende wereld die steeds complexer wordt voor komende generaties, zijn zulke ervaringen noodzakelijk.’  



artikel uit het kind
Ook ik was  geneigd te denken dat Latijn en Grieks geen nut zou hebben. Ik bedoel, dode talen… hoe onnuttig kan een vak zijn? Latijn en Grieks bieden uitzicht op een wereld die niet meer bestaat; kunst biedt uitzicht op een wereld die nooit bestaan heeft en altijd mogelijk blijft. Dat leek mij meer met zingeving dan met nut te maken te hebben. Sinds de aanslagen in Frankrijk en België – en de globaliserende ontwikkelingen en spanningen waarmee we steeds vaker geconfronteerd worden – denk ik daar anders over.
Latijn en Grieks lieten mij kennis maken met een wereld die weggevaagd is, met goden waarin niemand nog gelooft en met talen die niet langer worden gesproken – en dat is goed. Het is de ultieme relativering, het toont ons een wereld die alleen via onze verbeelding nog kan worden opgeroepen. Romans en gedichten doen hetzelfde, evenals film, theater, opera, ballet, muziek, beeldende kunst. Ze reiken ons een parallelle wereld aan, met mensen die niet bestaan, een taal die niet langer functioneert zoals we dat gewend zijn, met nieuwe klanken, nieuwe beelden. Het maakt onze wereld groter en verwarrender.
Kunstvakken en Grieks/Latijn lijken in te gaan tegen het doel van onderwijs: ze werpen vragen op in plaats van antwoorden te bieden. Ze kietelen onze nieuwsgierigheid naar onbekend terrein, naar wat achter de horizon ligt en ze bevrijden ons zo van de kokerwereld van ons hic et nunc, zonder te hoeven vervallen in de verlokkingen van een hiernamaals. Ze maken ons immuun voor De Simpele Waarheid, die eeuwig, verstikkend en humorloos is. Dat is het ware doel van onderwijs, en het vormt onze enige bescherming tegen stompzinnigheid en fundamentalisme. Juist vakken met een minder directe toepassing en van ogenschijnlijk kleiner nut zijn daartoe de volmaakte middelen.
Jazeker, dat is een idealistische gedachte. En ik besef heel goed dat Latijn en Grieks niet voor iedereen zijn weggelegd. Maar kunstonderwijs zou beschikbaar moeten zijn voor elke leerling, op welk onderwijsniveau dan ook. Er is niets elitairs aan de beleving van kunst, je moet er alleen ooit mee in aanraking komen. Niemand doet dat uit zichzelf, geen enkele leerling zal uit eigen beweging naar het ballet, de opera of een museum willen – ik ook niet: ik had het al druk genoeg met mijn hormonen indertijd.

Ik word acteur

Mijn middelbareschoolopleiding heb ik gevolgd aan een openbaar gymnasium in Rotterdam. In die dagen bestond kunstonderwijs nog niet: Latijn en Grieks waren de hoofdvakken; kunst ontdekte ik per toeval. Zo was er het jaarlijkse schooltoneel, dat buiten de lessen om werd georganiseerd. Ik deed mee vanaf het derde schooljaar, omdat ik het wel eens wou proberen. Het jaar daarop deed ik weer mee, daarna weer, en toen wist ik: ik word acteur. Puur toeval dus.
Van theater wist ik nog helemaal niets.
Ik heb gedurende mijn hele middelbareschoolbestaan slechts tweemaal een toneelstuk bezocht en zeker niet als onderdeel van het schoolcurriculum: een bevlogen leraar Latijn/Grieks vond dat we eens een Griekse tragedie moesten zien. Persoonlijke bevlogenheid dus. We zijn ook één keer – god mag weten welke leraar op dat onzalige idee was gekomen – met onze klas naar een hedendaagse opera gaan kijken: Aquarius, van de Belgische avant-garde-componist Karel Goeyvaerts.
Ik heb me stierlijk verveeld. Het was niet te verteren voor een puber – tot de finale. Tijdens de laatste tien minuten gebeurde iets wat mij stuksloeg: een luide koorzang beëindigde de opera, meerstemmig, in hallucinante harmonieën, terwijl de zangers in gestileerde bewegingen aan ons voorbijtrokken. Ik ben dat toevallige moment nooit vergeten, het was verpletterend en schokkend, het bood geen antwoord, had geen zichtbaar nut en verschafte me geen enkele praktische vaardigheid. Het had de uitwerking van een epifanie. Voor een kort ogenblik deed het me geloven in iets waarvan ik wist dat het niet bestond. De waarde lag slechts in de ervaring. Daarbij sloeg ze me alles uit handen, ze verruimde mijn verbeelding op radicale wijze en vergruizelde mijn Waarheid. Ik had geloofd in iets wat wezensvreemd was.
Al deze opgenoemde ervaringen waren toevallig. Ze waren fantastisch, maar het is onzinnig dat zulke levensbepalende gebeurtenissen op goed geluk en ad random zouden moeten plaatsvinden, afhankelijk van de aanwezigheid al dan niet van een bevlogen leraar met vrije tijd. Als de interesse en liefde voor kunst in Nederland afhankelijk zou zijn van willekeur en toeval, dan vraag ik me af wat kunst en cultuur ons waard is.

Meerduidigheid en empathie

Sinds de terroristische aanslagen in Europa en daarbuiten ben ik er meer dan ooit van overtuigd dat onderwijs niet alleen theoretische kennis en praktische vaardigheden moet aanbieden, maar ook moet trachten een kind zaken als meerduidigheid, nuance, empathie en verbeelding bij te brengen – niet omdat dat zo nobel of chic of menslievend is, maar omdat onze maatschappij anders morgen niet meer bestaat.
Wie op jonge leeftijd in aanraking komt met kunst, kan ervaren dat er een breder palet is dan de drie basiskleuren van zijn bestaan en dat de wereld niet stopt aan de voordeur. In een globaliserende wereld die steeds complexer wordt voor komende generaties, zijn zulke ervaringen noodzakelijk.
Bovendien zijn ze makkelijk realiseerbaar. Ikzelf stond verbaasd van wat goed kunstonderwijs vermag, toen een bevriende hoorniste me onlangs vertelde over haar ervaringen als kunstdocente. Ze geeft op projectbasis muziekonderwijs aan jonge leerlingen, van peuters tot pubers. Dit gebeurt in het kader van de reguliere concerten die door grote landelijke orkesten worden gegeven. De kinderen leren tijdens haar lessen het muziekinstrumentarium van een orkest kennen, ze ontmoeten de musici, bezoeken repetities en krijgen soms compositieopdrachten rond het muziekstuk. Wat blijkt?
Jonge kinderen hebben geen enkele moeite met de hedendaagse klassieke muziek die volwassenen vaak geïrriteerd als ‘piep-knor’ terzijde schuiven. Piep-knor gaat erin als koek. Kinderen hebben juist meer moeite met Bach, Mozart en al die andere componisten die wijzelf tot het eerbiedwaardige pantheon van de klassieke muziek rekenen. Ze zijn avontuurlijk van nature, staan open voor een uiterst moderne, complexe wereld.
Bij een steekproef, gehouden tijdens een educatieproject rond de (mij totaal onbekende) Duitse hedendaagse componist Widmann, liet 30% van de kinderen weten er weinig aan te vinden; 70% had de muziek als spannend, geestig, mooi en fascinerend ervaren. Alles ten gevolge van een gedegen, enthousiaste voorbereiding. Tekenend was dat na een van die hedendaagse muziekprojecten de moeder van een deelnemende leerling nogal kwaad op de docente was afgestapt: ‘Mijn god, als mijn zoon niet zelf met uw project had meegedaan was ik allang vertrokken!’ Zo vreselijk had ze het gevonden. Haar zoontje had de tijd van zijn leven gehad.
Als wij kinderen en kunst echt serieus nemen, gaat er een wereld voor ons open. Kunstonderwijs dus: op elk leerniveau, op zwarte en op witte scholen, aan christenen, moslims, hindoes en atheïsten. Het biedt een remedie tegen de Waarheid, die elke verbeelding in ons doodt.
Ramsey Nasr is dichter, schrijver, acteur en regisseur. In 2000 debuteerde hij als dichter met de bundel 27 gedichten & Geen lied. Van 2009 tot 2013 was hij Dichter des Vaderlands. In 2013 sloot hij zich aan bij Toneelgroep Amsterdam, waar hij debuteerde in het stuk Lange dagreis naar de nacht van Eugene O’Neill. Nasr is lid van de Akademie van Kunsten,  de plek voor debat over de waarde van kunst in de samenleving en over de relatie tussen kunst en wetenschap. Dit verhaal is eerder geplaatst op Cultureel Kapitaal, het opinieplatform van het LKCA – Landelijk Kennisinstituut voor Cultuureducatie en Amateurkunst.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten