zondag 12 juli 2015

Meer dan boer alleen

De jongste uitgave van Universitaire Pers Leuven, ‘Meer dan boer alleen’, vertelt het verrassende verhaal van de Landelijke Gilden. Deze sociaal-culturele vormingsbeweging voor plattelandsbewoners ontstond na de Tweede Wereldoorlog in de schoot van Boerenbond. Met de openstelling voor het brede plattelandspubliek reageerde deze klassieke landbouworganisatie eerst aarzelend maar later succesvol op het sterk veranderende naoorlogse platteland in Vlaanderen. Auteur Chantal Bisschop, stafmedewerker bij het Centrum Agrarische Geschiedenis (CAG), vergelijkt Boerenbond in het boek met een tanker die moeilijk van zijn koers te brengen is, maar toch beetje bij beetje zijn richting weet bij te stellen. In het hele herstructureringsproces van de jaren ’60 bleef de aandacht prioritair uitgaan naar de boer. Met het oog op de krimpende landbouwbevolking bleek de omvorming van boerengilden naar landelijke gilden een uitstekende manier om het uitgebouwde lokale netwerk te blijven benutten en de invloedssfeer te behouden.
 
Göran Ahrne en Apostolis Papakostas, twee organisatiesociologen, stellen dat gevestigde organisaties zich traag aanpassen aan een omgeving in evolutie door zo weinig mogelijk te veranderen, maar tegelijkertijd zichzelf steeds te vernieuwen. Klinkt contradictorisch, maar Boerenbond is daar een goed voorbeeld van, vindt Chantal Bisschop nadat ze de geschiedenis (1950-1990) van Boerenbond en Landelijke Gilden uitploos. Bisschop is doctor in de geschiedenis (KU Leuven) en stafmedewerker immaterieel cultureel erfgoed en mondelinge geschiedenis bij het Centrum Agrarische Geschiedenis. In het boek ‘Meer dan boer alleen’ laat ze de mensen achter de organisatiestructuren aan het woord. Een schat aan persoonlijke en plaatselijke verhalen worden in het boek neergepend. Aan de hand van een casestudy van het dorpje Vivenkapelle, nabij Damme, toont Bisschop de wisselwerking tussen de top van de plattelandsbeweging in Leuven en een lokale gilde.
Een unieke case?
Nooit eerder is de aanpassing van een gevestigde organisatie als Boerenbond aan een snel veranderende wereld bestudeerd, hoewel het een interessant fenomeen is dat zijn gelijke niet kent in Europa. Na de Tweede Wereldoorlog moderniseerde de Vlaamse landbouw aan een hoog tempo. De boerenbevolking verminderde sterk en steeds meer niet-landbouwers eisten een stukje van het platteland op om er te wonen, te werken en te ontspannen. Als belangrijkste landbouworganisatie in Vlaanderen moest Boerenbond rekening houden met die snel wijzigende rurale context en deed dat ook. De organisatie veranderde ingrijpend tijdens de jaren ’60, ’70 en ’80. In 1971 herstructureerde Boerenbond en splitste zijn ledenorganisatie in een gespecialiseerde beroepsorganisatie en een bredere Landelijke Beweging die zich uitdrukkelijk richtte naar alle bewoners van het platteland.
boerengilde.geschiedenis_HeemkringVivenkapelle.jpg
De beroepsorganisatie groepeerde voortaan de actieve boeren en tuinders in bedrijfsgilden, de boerinnen in Agra-kringen en de jonge land- en tuinbouwers in Groene Kring. De Landelijke Beweging omvatte de lokale landelijke gilden, KVLV- en KLJ-afdelingen. Op het moment dat nieuwe sociale bewegingen (b.v. feministen en milieubeweging) opgang maakten, transformeerde Boerenbond van een zuivere boerenorganisatie tot een beweging die zich richt tot de hele plattelandsbevolking. Op politiek vlak heeft Boerenbond zich altijd als een trouwe partner opgesteld van de naoorlogse Christelijke Volkspartij (CVP) en de organisatie was sterk verankerd in de katholieke zuil. In die tijd kon iedereen zich, van de wieg tot het graf, in zijn of haar eigen zuil sociaal-cultureel bewegen. Binnen Boerenbond was in 1957 een ‘Kultuurdienst’ opgericht, waarbij de kleurrijke figuur Hein Nackaerts de personificatie was van de aandacht voor cultuur bij Boerenbond.
Veranderen om zichzelf te blijven
Het uitgangspunt voor het denken over cultuur bij Boerenbond was het groeiende ‘cultuurconflict’ tussen de levensstijl en de waarden van boeren – de traditionele plattelandsbewoners – enerzijds en die van stadsbewoners of stedelijke inwijkelingen op het platteland anderzijds. De landbouwers hadden qua algemene ontwikkeling een grote achterstand in te lopen op andere bevolkingsgroepen. Boeren werden beschouwd als traditionele mensen die door hun vrij afgesloten bestaan in hun dorpen en boerderijen veeleer wantrouwig stonden ten opzichte van vernieuwingen. Dit traditioneel cultuurpatroon stond in schril contrast met de wereld rondom hen die in een razendsnel tempo veranderde. Door de verminderde grip van de Kerk op het leven van de gelovigen konden zelfs boeren, die gekend stonden als de meest vrome katholieken, niet langer worden afgeschermd. Stedelijke inwijkelingen en de televisie brachten ook deze groep trouwe kerkgangers in contact met andere levensstijlen, waarden en normen.
Gelijktijdig veranderde het platteland van een productieruimte in een multifunctioneel ‘consumptieplatteland’. Aangemoedigd door de overheid trokken veel gezinnen naar het platteland om hun droomhuis te bouwen of te kopen. Naar het werk pendelen was veel eenvoudiger geworden dankzij de aanleg van autosnelwegen. De auto werd het symbool van de nieuwe levenswijze en toegenomen koopkracht. Tussen 1950 en 1960 verviervoudigde het aantal wagens tot één miljoen. De invoering van de 45-urenweek voor loontrekkenden en de uitbreiding van de betaalde vakantie betekenden een ongekende stimulans voor de vrijetijdseconomie. Door de ongekende welvaartsgroei in de Golden Sixties konden vele gezinnen, ook op het platteland, zich makkelijker allerhande nieuwe moderne zaken veroorloven. De levensstijl van de boer was slecht aangepast aan deze cultuurschok zodat Boerenbond “een moderne plattelandscultuur” als doel stelde.
schafttijd.geschiedenis_HeemkringVivenkapelle.geVILT.jpg
De nood om binnen Boerenbond te herstructureren was ook ingegeven door ingrijpende wijzigingen in de landbouwsector. Van de 265.000 Belgische landbouwbedrijven eind jaren ’50 waren er 20 jaar later nog maar 184.000 over. Hun aantal zakte verder tot 114.000 in 1980. Boeren maakten toen maar drie procent meer uit van de totale beroepsbevolking. Hoewel de krimpende agrarische bevolking geen direct effect had op de ledencijfers was de top van Boerenbond daar toch bezorgd om. De schrik om met “te weinig boeren over te blijven”, zodat Boerenbond zou ineenschrompelen, zat er dik in. Minder boeren betekende op termijn immers sowieso minder leden, minder winst en mogelijk ook een verminderde politieke macht. Boerenbond beklemtoonde dan wel altijd zelf geen politieke organisatie te zijn, maar riep bij elke verkiezing de boeren wel op te stemmen voor de katholieken. Tussen 1946 en 1985 leverde Boerenbond gemiddeld bijna een kwart van de CVP-parlementsleden. De minister van Landbouw was bijna altijd een CVP-er die een “heel directe relatie” onderhield met Boerenbond.
Moeizame weg naar herstructurering in 1971
De krimpende boerenbevolking, de uitholling van het ledenbestand door de vele ‘papieren lidmaatschappen’ met het oog op ledenvoordelen, de beginnende specialisatietendens binnen de landbouwsector en de concurrentie van het in 1962 opgerichte ABS vormden belangrijke signalen dat de werkwijze van Boerenbond dringend nood had aan een update. De reorganisatie liep van 1966 tot de herziening van de ‘Grondkeure’ in 1971. Hoewel er binnenkamers nog heftige discussies aan de gang waren over de oprichting van vakgroepen als antwoord op de specialisatietrend in de landbouw, kondigde algemeen Boerenbondsecretaris Jan Hinnekens de herstructurering in juni 1970 officieel aan. Hinnekens trok aan het langste eind wat de vakgroepen voor gespecialiseerde deelsectoren betrof en de ledenorganisatie werd gesplitst in een Landelijke Beweging voor de hele plattelandsbevolking en een beroepsorganisatie voor boeren en tuinders.
Meer dan katholieke boeren alleen
Met zijn nieuwe structuur wou Boerenbond aantonen dat de organisatie voortaan openstond voor meer dan boeren alleen. In de praktijk had die evolutie zich al voltrokken want de ledencijfers van 1968 toonden aan dat bijna een vierde van de leden van de plaatselijke boerengilden geen actieve boeren (meer) waren. Zonder de katholieke oorsprong van Boerenbond te verloochenen, stelde de ledenbeweging zich ook open voor niet-kerkelijke beroepsgenoten. Het klerikale cachet werd afgezwakt en maakte plaats voor een grotere openheid en verdraagzaamheid naar andersdenkenden toe. De plaatselijke landelijke gilden bleven met een proost in het bestuur werken. Bij de nieuw opgestarte bedrijfsgilden van boeren was dat vanwege hun zuiver professionele gerichtheid niet het geval.
boerengilde_HeemkringVivenkapelle.geVILT.jpg
De late jaren ’60 werden gekenmerkt door een groeiende vraag naar inspraak en participatie. Bij Boerenbond besefte men dat boeren zelf een stem moesten krijgen in de moderne structuren om te voorkomen dat de meest vooruitstrevende boeren de organisatie zouden verlaten. Het herstructureringsproces – met secretaris Jan Hinnekens als ‘architect’ – verliep misschien niet altijd even democratisch, maar de uitkomst was wel een meer democratisch opgebouwde organisatie. Hoewel de boerenstand in aantal daalde, werd haar gewicht in de nieuwe Boerenbondstructuur versterkt. In het Hoofdbestuur moesten voortaan de actieve land- en tuinbouwers in de meerderheid zijn. Bovendien zou één van beide ondervoorzitters altijd een bedrijfsleider zijn. De beroepsorganisatie werd van onderuit naar boven opgebouwd als een zuivere producentenorganisatie met een getrapte afvaardiging tot in de top.
Zoektocht naar eigen identiteit
De Landelijke Beweging bleef daarentegen van bovenuit gecontroleerd en op een top-down manier geleid. Volgens auteur Chantal Bisschop hoeft dit niet te verwonderen: “Er bestond bij de boeren van de Bondsraad een duidelijke angst voor een mogelijke overvleugeling van de beroepsorganisatie door de massabeweging van de Landelijke Beweging. De professionele landbouwers wilden ten alle prijzen verhinderen dat niet-boeren met eventueel tegengestelde belangen de macht konden grijpen in de Boerenbondorganisatie of zich te kritisch zouden opstellen ten opzichte van landbouw.” Omgekeerd waren de leden van de beroepsorganisatie van rechtswege ook lid van de Landelijke Beweging. Dat moest de plaatselijke solidariteit tussen boeren en niet-boeren ondersteunen. Een boer die lid was van een bedrijfsgilde werd met andere woorden ook automatisch ingeschakeld in de landelijke gilde van zijn dorp.
De oprichting van de Landelijke Beweging was ondergeschikt aan het hoofddoel van de herstructurering van Boerenbond, namelijk de aanpassing van de oude organisatiestructuren aan de moderne landbouw. De uitbreiding naar de hele landelijke bevolking was oorspronkelijk dus geen doel op zich. Hinnekens wou het bestaande lokale netwerk van parochiale boerengilden aanvullen met ‘nieuwe elementen’ en blijven benutten als basis. Het succesvolle voorbeeld van KVLV, dat met zijn ledencijfers Boerenbond ruim overtrof, sprak daarbij tot de verbeelding. Ingebed in de oude Boerenbond moest Landelijke Gilden als nieuwe organisatie op zoek naar een eigen plaats en inhoud. Tijdens de structuurhervorming was immers bitter weinig aandacht besteed aan de inhoudelijke invulling van de plattelandsbeweging. In de beginfase gebeurde er niet veel meer dan het omdopen van de parochiale boerengilden tot landelijke gilden. Hoe voorzichtig en geleidelijk de start van de Landelijke Gilden ook werd aangepakt, toch stootte het op onbegrip. Vooral de gilden met nog veel actieve boeren reageerden wantrouwend.
De uitgave van een eigen ledenblad moest Landelijke Gilden helpen een eigen profiel uit te bouwen en de nieuwe werking kenbaar te maken aan de leden. Het maandblad ‘Levend Land’ verscheen vanaf januari 1972 naast het wekelijks Boerenbond-ledenblad ‘De Boer’. De specifieke taak van de Landelijke Gilden werd in het allereerste nummer voorgesteld als “niets anders dan de voortzetting van onze vroegere plaatselijke gildewerking, doch met een vernieuwd enthousiasme en een nieuwe inhoudsbepaling”. Binnen Boerenbond waren weinigen overtuigd van de slaagkansen van Landelijke Gilden. Bijgevolg bleef iedereen ook twijfelen aan de inhoudelijke invulling die de plattelandsbeweging moest krijgen.
“Die van de Vlaanders zagen dat niet zitten”
Vooral in West-Vlaanderen bleek het doorvoeren van de herstructurering een erg moeilijke klus. Het aantal actieve boeren in de gilden lag er veel hoger dan in Brabant, Antwerpen en Limburg. In deze drie provincies zijn niet-boeren veel sneller en in veel grotere mate lid geworden van de lokale landelijke gilden. De herstructurering sloot daar meer aan bij de reeds bestaande situatie. Ook de ligging van de provincie, ver van het hoofdkantoor van Boerenbond in Leuven, speelde een belangrijke rol. De leden uit Brabant hadden een heel andere relatie met ‘Leuven’ dan de West-Vlamingen, ze waren minder betrokken. De West-Vlaamse ‘apartheid’ werd bijvoorbeeld duidelijk bij de naamsveranderingen van Boerenjeugdbond (BJB) in KLJ en van Boerinnenbond in KVLV. In de ‘Vlaanders’ had men daar veel meer moeite mee.
paardenploeg.geschiedenis_HeemkringVivenkapelle.jpg
West-Vlaanderen mocht dan wel een buitenbeentje zijn, ook in de andere provincies liep het aantrekken van nieuwe leden niet altijd van een leien dakje. Enkel een transfusie met vers, jong en actief bloed kon de gilden van de ouderdomsdood redden, maar een te bruuske overgang zou alleen maar de doodsteek betekenen. Bestuursleden spraken eerst mensen in de eigen kring aan en probeerden dan voorzichtig ‘nieuw bloed’ te vinden. Men wou de eigen identiteit van de organisatie niet ondergraven. De inwijkeling die overdag werkte in de stad en ’s avonds sliep op het platteland was het prototype van de ‘andere soort’ die niet welkom was in Landelijke Gilden. Volgens Boerenbondsecretaris Hinnekens engageerde deze stedelingen zich niet in het sociale weefsel. “Zij wilden met rust gelaten worden en genieten van het groen zonder de evidente bijverschijnselen van de landbouw erbij te nemen, zoals de stank van de boer die het veld achter zijn mooi aangelegde tuin bemestte.”
Uitgroeien tot een plattelandsbeweging
De angst voor mogelijk ledenverlies was één van de belangrijkste motivaties voor de herstructurering, maar erna kelderde het ledencijfer. Tussen 1970 en 1973 verloor Boerenbond meer dan 18.000 actieve boeren en tuinders. De daling was forser dan de algemene afname van de boerenpopulatie. Het aantal niet-agrarische leden groeide wel van 18.000 naar bijna 23.000. Om het aanzienlijk ledenverlies bij de professionele boeren een halt toe te roepen, lanceerde Boerenbond in 1973 een speciale ledenwervingscampagne. Dat kon het tij niet keren want in 1975 en 1976 verloren de Landelijke Gilden opnieuw meer dan 5.000 leden. De teleurstellende ledencijfers waren een teken van een interne malaise binnen de plattelandsbeweging. Eind 1975 waren de (actieve) leden nog steeds voornamelijk boeren. Weinig andere mensen werden aangetrokken omdat er aan de basis te weinig interessante activiteiten waren. De dynamische gilden met bloeiende socio-culturele activiteiten die er waren, werkten geïsoleerd van elkaar. De voorzichtige kentering kondigde zich vanaf het midden van de jaren ’70 aan.
boerengilde.geschiedenis.slachten_HeemkringVivenkapelle.jpg
In Vivenkapelle, de casestudy van Bisschop, zorgden danslessen, tuincursussen, uitstapjes, bezinningen en feestvergaderingen voor een sterke groepsidentiteit. Het samen dingen doen, zorgde voor plezier en vriendschappen die het gelijkheidsgevoel tussen boeren en niet-boeren aanscherpten. In 1973 telde de Vivense gilde 27 landbouwers en één schoolmeester die secretaris was. In 1978 was het aandeel niet-boeren tot bijna 30 procent opgeklommen en in 1990 waren de niet-boeren ruim in de meerderheid. Hun aandeel in de gilde bleef toenemen, tot er in 2005 op 123 leden nog amper acht actieve en elf pensioenboeren waren. De verbreding naar de hele plattelandsbevolking was in Vivenkapelle geslaagd. Voor Landelijke Gilden was het overheidsinitiatief ‘Het Jaar van het Dorp’ in 1978 een belangrijk keerpunt. Op het lokale niveau nam de plattelandsbeweging doeltreffend de organisatie van activiteiten in handen. Net zoals elders in Vlaanderen kreeg de eerste dorpsdag in Vivenkapelle een erg folkloristische invulling. Zo werd er een varken geslacht op de ‘oude’ manier en demonstreerden boeren met obligate bolletjessjaal de graanoogst met de sikkel en het samenbinden in schoven. Het feest op de zondag na 15 augustus werd een jaarlijks terugkerend succesnummer. Tot op vandaag is het een populaire gebeurtenis waarbij het hele dorp betrokken is.
Anno 2015 gebeurt het nog altijd dat men spreekt over ‘de Boerenbond’ wanneer het over Landelijke Gilden gaat. De zoektocht naar een eigen identiteit heeft dan ook tot lang na de herstructurering van 1971 geduurd. Toch mogen Landelijke Gilden gezien worden als een succesvol antwoord van Boerenbond op zowel het veranderende platteland als de veranderende landbouw. Door het aantrekken van niet-boeren kon Boerenbond het effect van de krimpende boerenpopulatie beperken. Meer zelfs, beetje bij beetje kon de landbouworganisatie zijn draagvlak en steun op het Vlaamse platteland vergroten. Boerenbond slaagde er ook in om de meerderheid van de Vlaamse landbouwers aan te trekken en zo de meest representatieve syndicale landbouworganisatie in Vlaanderen te blijven.
Meer weten? ‘Meer dan boer alleen’ is verkrijgbaar bij Universitaire Pers Leuven via de website www.upl.be of via mail naarinfo@upl.be. Leden van de plattelandsbeweging kunnen het boek bestellen met een fikse korting, zie voor meer info dewebsite van Landelijke Gilden.
Bron: Vilt.be o.b.v. 'Meer dan boer alleen'
Beeld: Heemkring Vivenkapelle

Geen opmerkingen:

Een reactie posten